Tag Archives: busreis

Puno en de rietbewoners

Vanaf de grens is het nog 2,5 uur rijden tot Puno, waarin Stefan zich vermaakt met de TV serie Fringe en Renee verder gaat met haar boek. Bij aankomst in Puno wordt Stefan al aangesproken door een ‘Tourist info’ dame nog voordat hij de tassen uit heeft kunnen laden. Gezien het al laat op de avond is besluiten we met haar mee te lopen naar haar kantoortje om te horen wat ze allemaal te bieden heeft.

We kiezen is een keer voor de makkelijke weg en boeken een tour naar de ‘Islas flotantes’ voor de volgende dag en reserveren het hotel dat zij aanraadt. Nadat we nog even wat extra Soles gepind hebben regelt zij een taxi voor ons en worden we netjes voor de deur van het hotel afgezet, waar we niet veel later in onze matige kamer als een blok in slaap vallen.

Stefan wordt vroeg wakker, deels door het zonlicht, dat deze gordijnen absoluut niet tegenhouden en deels door het tijdsverschil. Het is hier namelijk een uur vroeger dan in Bolivia. Hij gaat op het tweede bed in de kamer zitten en gebruikt de tijd om in de reisgids te lezen over Puno, wat aantekeningen te maken over de afgelopen paar dagen en een stukje voor op de website te schrijven. Ondertussen is Renee ook opgestaan en we pakken de tassen weer in om uit te kunnen checken.

In Puno is niet heel veel te doen. Je kunt vanuit hier de ‘Islas Flotantes’ bezoeken, bewoonde drijvende eilanden gemaakt van riet, ongeveer 30 minuten varen hiervandaan in Lago Titicaca. En er zijn nog een aantal kleine echte eilandjes vergelijkbaar met Isla del Sol, maar deze worden afgeraden als je de eilanden aan de Boliviaanse kant al hebt gezien. Vandaar dat we deze dag beginnen met het opslaan van onze bagage, het kopen van een ontbijtje en het boeken van een busticket voor een nachtbus (vanavond) naar onze volgende bestemming.

We vervolgen onze weg door een winkelstraat en het centrale plein waar Renee haar schoenen laat poetsen (hard nodig). We vervolgen onze weg langs de markt, waar we wat fruit en frisdrank kopen voor vanmiddag en daarna gaan we terug naar het hotel, waar we om 12 uur opgehaald worden voor onze ‘Islas flotantes tour’. Het vrouwtje van het tourbedrijf is mooi op tijd en we worden samen met drie Zweedse meiden en een Franse dame die in Santiago de Chili woont in een busje naar de haven gebracht. Met een veel mooiere boot dan gisteren varen we in slechts een half uurtje naar de rieteilanden.

Er zijn heel veel kleine eilandjes die samen, voor het oog, een complete stad vormen. Op elk van deze eilandjes wonen 4 tot 8 families in hele kleine rieten huisjes. Op het eerste eilandje waar we aanmeren krijgen we het standaard spreekbeurtje (inclusief minituur mannetjes, vrouwtjes en huisjes) over hoe deze eilanden worden opgebouwd en hoe de mensen hier leven. Daarna kiezen de bewoners elk een toerist uit en laten ze hun huisje zien, waarna ze proberen om voor de hoofdprijs een paar souvenirs te slijten aan de mensen die zojuist in hun iniminihuisje op hun bed gezeten hebben. (schuldgevoelens)

Terwijl we naar het tweede, grotere eiland varen, zien we dat ze op alle andere eilandjes precies dezelfde uitrusting hebben om toeristen geld af te troggelen. Het tweede eiland is zoals verwacht nog veel schaamtelozer ‘geld uit de zak klopperij’. We worden verzocht de boot te verlaten en krijgen de melding dat we over 40 minuten terugvaren naar Puno. Op dit eiland hebben ze letterlijk alleen een restaurant en een souvenirwinkel. Wij besluiten dat we er niet aan meedoen en Stefan gaat een tukje doen in het riet terwijl Renee onder een parasol met een local kletst terwijl ze haar boek probeert te lezen.

De tour was zoals al vele andere reizigers ons al hadden verteld: Interessant om te zien, maar veel te toeristisch. Het is dat we hier toch langs kwamen, anders hadden we het ook prima kunnen missen. Terug in de haven van Puno blijkt dat het busje niet voor ons klaar staat en de gids besluit voor ons een taxi te regelen (en te betalen, gelukkig) naar het hotel, waar wij nog ruim de tijd hebben om een nieuw reisverslagje te schrijven en te plaatsen, voordat we op jacht gaan naar avondeten.

Na een aantal menukaarten te hebben bekeken komen we terecht bij een Italiaans restaurant met een echte steenoven. Helaas blijkt de kok geen echte Italiaan en blijkt het ondanks de juiste spullen erg moeilijk om een lasagna gaar te serveren. We hebben geen zin om te klagen dus we laten onze onvrede gewoon blijken middels het gebrek aan fooi voor de bediening.

Na een kort taxiritje naar het busstation stappen we in de volgende bus. We hebben weer gekozen voor de luxe stoelen, vooral omdat dit een lange nachtrit is. Maar helaas blijkt dat de stoelen op de achterste rij qua beenruimte toch wel iets krapper zijn dan we gewend zijn, dit gecombineerd met de rijstijl van de chauffeur (als een gek door de bochten en veel te laat, dus hard, remmen voor drempels) zorgt ervoor dat we allebei eigenlijk amper geslapen hebben als we om 04.00 uur ‘s morgens in Cuzco arriveren.

Na een raar gesprek op het busstation met twee soort van Nederlandse jongens over het hostel waar zij voor werken besluiten we alsnog een taxi te nemen naar het ‘Pariwana’ hostel dat wij al van te voren geboekt hadden. We mogen hier wel inchecken, maar niet de kamer op. Dus we laten onze tassen achter in de storage en leggen in de TV-room een stuk of 20 kussens bij elkaar om de laatste paar uurtjes van deze nacht door te komen.

Foto’s

Copacabana: Hiking op Isla del Sol

De wekker beëindigd onze laatste nacht in La Paz om 06.30 uur, waarna we beiden even douchen en Renee nog een paar van de lamme pannenkoekjes gaat eten die ze hier als ontbijt durven serveren. Stefan lijdt liever honger tot we op onze bestemming Copacabana zijn. Zijn geduld wordt wel op de proef gesteld als de bus, die ons bij het hostel op komt halen (juist, een touringcar) bijna een uur te laat eindelijk voor komt rijden.

Behalve dat ze met ophalen erg traag waren, is het verder een prima touringcar. We hebben wederom stoelen helemaal vooraan, wat weer achter het ondoorzichtige scheidingswandje van de chauffeur blijkt te zijn. In tegenstelling tot de vorige keer zitten we deze keer gelukkig wel aan de scharnierkant van de deur en is dit geen stop-trein achtige bus, waardoor vooraan zitten wél prettig is. De bus heeft geen toilet, dus we doen het beiden zuinig aan met onze cola.

Als we bijna bij de bestemming zijn, krijgen we ineens te horen dat we uit moeten stappen, maar onze bagage in de bus mogen laten. We moeten naar ‘dat’ kantoortje daar om een kaartje te kopen en hij raadt ‘die’ openbare toiletten aan t.o.v. ‘deze’, omdat die wél worden schoongemaakt. (maar er blijkt geen stromend water) Het kaartje blijkt voor een pondje. De bus gaat een uitloper van Lago Titicaca (het grootste bevaarbare meer van Zuid-Amerika) oversteken, zodat hij niet de grens over hoeft met Peru. Maar de passagiers mogen niet meevaren op dezelfde pond. Hier heeft niemand ons van te voren over ingelicht, maar we hadden het eigenlijk kunnen verwachten. Copacabana ligt namelijk op een schiereiland in het meer, maar is qua land alleen verbonden met Peru. De kosten voor het pondje zijn overigens te overzien: 0,50 euro.

Na nog ongeveer een kwartiertje in de bus komt er een mannetje vanuit de chauffeurscabine om te melden dat ze een deal hebben met hotel ‘El Mirador’ en een tweepersoonkamer kost daar, met deze korting, hetzelfde als ons hostel in La Paz (in een stapelbed op de grootste gedeelde kamer). Het hotel ziet er van buiten prima uit, dus we besluiten ervoor te kiezen en stappen hier uit. Nadat we over de eerste kamer geklaagd hebben dat er geen warm water is, krijgen we een kamer een paar verdiepingen lager, met gelijkwaardig uitzicht, warm water en twee éénpersoons bedden.

We dumpen onze spullen op de kamer en gaan daarna naar de haven, die we vanuit de kamer al konden zien, om te kijken wat de mogelijkheden zijn om ‘Isla del Sol’ te bezoeken. Eigenlijk weten we helemaal niet zo goed wat het is, maar iedereen gaat erheen, dus dan moeten wij dat ook gezien hebben! 🙂 Na een aantal verkoop-hutjes gehad te hebben besluiten we dat het beter is als we niet vandaag, maar morgen gaan. We boeken een bootje (2 uur) naar het noorden van het eiland en een bootje (1,5 uur) terug vanaf het zuiden. De wandeling daartussen zou ‘easy’ moeten zijn en in 3 uurtjes te doen. Wij trekken er 6 uur voor uit, omdat we ook de ruïnes willen bekijken die zich op de noord- en zuidpunt bevinden.

Daarna ploffen we neer in de hangstoelen van het nabijgelegen café waar we in het zonnetje een broodje, een pizza en een paar fruitsapjes bestellen en gewoon een tijdje genieten van het uitzicht over het meer. Als het na een paar uur bewolkt begint te worden, besluiten we dat het verstandig is als we een wasje laten draaien en meteen alvast even de bus boeken voor morgenavond naar Puno, aan de andere kant van het meer. (in Peru)

We hebben nog een aantal postzegels voor Bolivia en Stefan moet nog wat kaarten shoppen en schrijven voordat we het land verlaten, maar het blijkt lastig om een paar leuke kaarten te vinden in de vele souvenirwinkeltjes hier in Copacabana. We lopen ook nog even over de (avond)markt voor wat mango’s en bananen voor onze wandeling morgen en strandden uiteindelijk bij een heel leuk eettentje dat heerlijke mexicaanse taco’s en enchilada’s weet te serveren.

Terug in het hotel halen we na wat discussie, omdat ze geen wisselgeld hebben, onze was op en spreken af dat we met het uitchecken betalen. We pakken onze tassen en onze dagtas voor morgen in, wat nog een beste uitdaging is, omdat normaal de laptop e.d. in de grote dagtas van Stefan zit, die we morgen mee willen nemen naar het eiland. Als we na een tijdje puzzelen alle spullen uitgesorteerd hebben is het echt tijd om te gaan slapen.

We hebben de wekker vroeg gezet omdat dit hotel volgens het mannetje in de bus een continental breakfast heeft. Iets wat we na al die weken brood met boter en jam wel kunnen gebruiken. Helaas blijkt dit een klein leugentje van de beste man te zijn en staat ook hier eigenlijk alleen (vies) brood, boter en jam op de buffet-tafel. Met als enige bijzondere aanvulling: watermeloen. Na het ontbijt brengen we onze grote tassen alvast naar het busbedrijf, dat tot vanavond wel op onze spullen wil passen. En daarna lopen we, op aanwijzing van verschillende mensen, naar een gebouwtje dat het postkantoor zou moeten zijn. Maar helaas is het zondag (hadden we even niet door) en het postkantoor en dus ook de brievenbus zijn gesloten.

We nemen de kaarten dan maar mee terwijl we ons haasten om naar de haven te komen en hopen onderweg of op het eiland nog een brievenbus te vinden. Na een tijdje zoeken hebben we de juiste boot gevonden en uiteraard als we eenmaal in de boot zitten blijkt deze flinke vertraging te hebben. We pakken allebei ons boek erbij, want zelfs als we eindelijk vertrekken is het nog twee uur varen tot de noordpunt van Isla del Sol.

Na de boottocht gebruiken we beiden, tegen stevige betaling, de waterloze openbare toiletten in de haven en daarna hebben we eigenlijk echt geen idee waar we heen kunnen. Het enige dat we weten is dat we over zes uur aan de andere kant van het eiland moeten staan voor de laatste boot terug naar het vaste land. Een vriendelijk vrouwtje wijst ons op twee verschillende routes die we kunnen kiezen. Eentje van 3,5 uur langs de kust, die heel kronkelig is, of de andere van drie uur over de bergrug. Wat op de eerste klim na een makkelijke wandeling is, helemaal rechtdoor.

We besluiten voor de bergrug te kiezen, omdat je dan ook de ruïnes op de meest noordelijke punt van het eiland kunt bekijken. Net als we weg willen lopen meldt de dame nog even dat het nog wel 45 minuten lopen is naar de start van de drie uur durende (kortere) route. Die dus eigenlijk, in Hollandse logica een drie uur, drie kwartier route is, maar we hebben genoeg tijd en die ruïnes klinken heel interessant.

De eerste drie kwartier kosten ons al een uur. De wandeling is continu heuvel op, heuvel af en we zitten hier wel op bijna 4000 meter hoogte; we merken goed dat de lucht veel ijler is dan op zeeniveau. Halverwege de wandeling kopen we een entreekaartje voor het wandelpad (waar we wel iets over gehoord hadden, dat de locale bevolking dat deed, maar wat nog steeds wat vreemd aanvoelt) en aan het einde van deze vermoeiende wandeling ploffen we in de ruïne neer op een pre-inka tuinset (een verzameling stenen, grootste in het midden) en slachten we een mango. Het is hier wel mooi!

We besluiten dat we niet veel tijd hebben om pauze te houden. Het heeft ons best wat tijd gekost om te bepalen welke route we zouden gaan lopen. En als we al een uur gedaan hebben over een driekwartier wandeling en we hebben de voorspelling voor de volgende etappe van drie uur, dan gaan we daar dus sowieso langer over doen. Bovendien hebben we het wandelpad al omhoog zien lopen de bergen in. Dat gaat heel wat meer tijd kosten dan drie uur!

De wandeling is echt heel erg zwaar, elke bergtop die we over klimmen zien we het pad weer opnieuw over de volgende bergtop lopen, nog hoger dan de vorige, die we al puffend en steunend in de brandende zon hebben gehaald. Het uitzicht is wel mooi, maar veranderd erg weinig, wat de focus vooral legt op de barre zware tocht: soms met fijne traptreden, maar meestal met opstapjes nét boven de knie afgewisseld met een stijle helling in los grind.

Uiteraard passeren we ook drie checkpoints waar we weer nieuwe tickets moeten kopen om verder te mogen lopen. De hoogteverschillen tussen de pieken en de dalen van deze tocht zijn elke keer 50 tot 300 meter en op sommige stukken echt te stijl voor ons als ongeoefende ‘hikers’. Stefan heeft echt flashbacks naar El Chalten in Argentinië: “Ik ben verdomme geen berggeit.”

Het laatste stuk stappen we flink door, want we hebben toch geen tijd meer om de ruïnes op de zuidpunt van het eiland te bekijken. En als we geluk hebben kunnen we net een boot een half uur eerder dan gepland halen zodat we wat meer speling hebben met onze aansluitende busreis. De laatste kilometer is alleen nog maar trap af, maar helaas wel (gevaarlijk) stijl en slingerend het hele dorp door. Als we na 14 kilometer (4,5 uur na de start van de wandeling) bij de haven aan de zuidpunt van het eiland aankomen zien we, terwijl we de laatste 5 traptreden aflopen, net de boot wegvaren.

We moeten nog een half uur wachten op de volgende boot en Renee neemt plaats op een bankje in de haven terwijl Stefan een poging gaat doen om wat betaalbaars te eten te vinden in één van de vele restaurantjes. Net als hij terugkomt met twee (zo blijkt, smerige) broodjes jamon y queso, is het tijd om op onze boot terug naar het vaste land te stappen. Gek genoeg is er niemand die naar onze tickets vraagt, maar gezien de kwaliteit van de stoeltjes (oude houten schoolstoeltjes, in rijtjes vastgelast) kunnen we ons ook niet voorstellen dat iemand mee zou willen reizen met dit bedrijf, als ze niet zoals wij al van te voren betaald zouden hebben.

We komen mooi op tijd aan in Copacabana en Stefan gebruikt de extra tijd om de tassen weer opnieuw in te pakken, zodat bijvoorbeeld de laptop niet in het bagageruim van de bus ligt. Terwijl Renee de briefkaarten onder de deur van het postkantoor door gaat proppen (nog steeds zondag) en tijdens de wandeling een groot deel onze laatste Boliviano’s in snaaigoed omzet voor tijdens de busreis, want we bedenken ons nu pas dat we in deze regio geen eten krijgen in de bus.

Terwijl Stefan de tassen in het bagageruim van de bus smijt, betaalt Renee nog even 20 Bolivianos (2,3 euro) bij voor een upgrade van ‘normale’ bus stoelen naar Cama (bed) stoelen, want we voelen dat we de betere stoelen na deze vermoeiende dag wel kunnen gebruiken. De bus vertrekt mooi op tijd (uniek!) en vijftien minuten later moeten we er alweer uit om aan beide kanten van de grens met Peru onze paspoorten te laten stempelen. Vreemd genoeg mogen we onze tassen gewoon in de bus laten liggen, het is niet meer dan een formaliteit. We wisselen ons laatste beetje Bolivianos bij een straatverkoopstertje voor Peruaanse Soles en lopen onder de slagboom door. Drie weken Bolivia: Vink.

Foto’s

Een nachtje in Potosí

We zitten helemaal rechtsvooraan in de bus, wat deze keer geen mooi uitzicht betekent, maar vol met je knieën tegen het scheidingswandje van de chauffeurscabine zitten is. Het is een soort van stoptrein, waardoor er continu mensen in en uit willen en die komen allemaal zo ongeveer bij Stefan op schoot zitten terwijl ze proberen om de deur naar de chauffeurscabine open te krijgen. Het is gelukkig maar een paar uurtjes rijden van Uyuni naar Potosi, de bekendste mijnwerkersstad in Bolivia, gesticht door de Spanjaarden vanwege het goud en zilver dat hier in de bergen zat. Inmiddels is al het edelmetaal wel op en wordt er voornamelijk voor minder waardevolle mineralen als tin gegraven. Maar de mijnen zijn nog steeds in gebruik.

We komen rond 23.00 uur aan en stoppen bij een tankstation, waar ineens iedereen de bus verlaat. Onderweg had Stefan al een straat gezien helemaal vol met hostels, maar we raken in gesprek met een Franse dame die ook in onze bus zat en die weet enthousiast te vertellen dat het mooie deel van het stadje de andere kant op is en dat daar ook heel veel hostels zijn. We besluiten haar te volgen (berg op, met bepakking) op zoek naar een leuk hostel. Ondertussen doen we ons best om de vele ladderzatte mijnwerkers (nog in overal) te ontwijken.

Eigenlijk hadden we allebei geen zin om rond te shoppen voor een hostel, maar de eerste die we binnenstappen is zo slecht dat we eigenlijk weinig andere keus hebben dan verder kijken. Het centrum van de stad ligt echt op een bergpiek en we lopen stijl omhoog en stijl naar beneden, voor ons gevoel het hele centrum door, zonder ook maar een hostel te vinden dat betaalbaar of acceptabel is. Uiteindelijk stranden we bij de allereerste die we bekeken hebben, die was toch zo slecht nog niet. Of in ieder geval erg betaalbaar. Als we daar zijn ingechecked vinden we in de badkamer/toiletruimte (zonder deuren) de Franse dame weer. Die is ook hier teruggekomen. Bedankt voor de tip nog hé!

Na een ijskoude douche maken we ons op voor een nacht in een veel te oud en dus oncomfortabel bedje, in een ini-mini kamertje. We hebben de wekker om 09.00 uur gezet, maar zijn wel iets voor die tijd wakker. De enige reden dat we überhaupt hier zijn, is omdat de bus waar we in zaten ook de bus naar Sucre was, waar we eigenlijk heen wilden. Maar hij zou daar om 4.30 uur arriveren, wat echt een k-u-t tijd is. Daarom leek ons 23.00 uur in Potosi en de volgende dag een dag-bus naar Sucre een stuk relaxter. Na een nacht in dit hostel (Sumaj) twijfelen we wel een beetje of de lange rit in die rotbus en de aankomst midden in de nacht, zoveel slechter zouden zijn geweest.

We besluiten er het beste van te maken. Potosi is een hele oude stad (Spaanse Koloniale tijd) en heeft dus als het goed is veel mooie gebouwen. We checken uit en leggen al onze bagage aan de ketting in de luggage storage. (de slaapkamer achter de receptie, waarschijnlijk voor de nachtwaker) Daarna lopen we het centrum in, op zoek naar een paar broodjes en de mooie gebouwen.

Potosi is inderdaad een mooi stadje! We lopen ongeveer dezelfde route als gisteravond, alleen nu met een ander doel en bij daglicht en zien dan ook een hele andere stad dan de eerste indruk die we hadden. Uiteraard wordt regelmatig aangedrongen op een bezoek aan de mijnen. We hebben gehoord dat deze heel indrukwekkend zijn, omdat ze hier nog op dezelfde manier werken als 400-500 jaar geleden, maar dat betekent ook dat het heel gevaarlijk, krap en stoffig is. Om de gifgassen nog maar even buiten beschouwing te laten. Potosi ligt bovendien heel erg hoog, waardoor Stefan met zijn slechte longen toch al moeite heeft om voldoende zuurstof binnen te krijgen. We besluiten de mijnen dus maar gewoon over te slaan. (iets wat later in Sucre door veel mensen bevestigd werd als een verstandige keuze)

Rond 12.00 uur zijn we terug in het hostel en we hebben wel het gevoel dat we genoeg hebben gezien van Potosi. Stefan heeft vanmorgen zijn wandelschoenen in de afvalbak op de kamer gegooid, omdat ze stuk waren. Onze kamer blijkt echter open, blijkbaar heeft de receptieman het hangslot (ja, top hostel) er weer afgehaald om te controleren of we niet zijn vieze oude dekens hebben gestolen. En de schoenen liggen nog netjes bovenop in het afvalmandje. Iets terug in deze straat zat een schoenmakertje in een soort van marktkraampje en we hebben toch geen haast, dus Stefan besluit (met hulp van tolk Renee) te vragen of hij de schoenen opnieuw kan stikken. Iets wat een Nederlandse schoenmaker ook al een keer had gedaan. De totale kosten zijn 1,20 euro voor 2 schoenen en met een uurtje zijn ze klaar, daar willen we nog wel even op wachten. (De Nederlandse schoenmaker vroeg overigens 4 euro en twee dagen, voor 1 schoen en dit mannetje heeft duidelijk beter zijn best gedaan)

We hebben in het hostel nog even gelunched en gelezen over Sucre, met de Spaanstalige versie van Ice Age 2 op de achtergrond. Daarna hebben we de schoenen en vervolgens de tassen opgehaald en zijn we al lopend richting het oude busstation vertrokken, waar we gisteravond ook zijn aangekomen. We weten dat de bus naar Sucre alleen vertrekt vanaf het nieuwe busstation, ver buiten de stad, maar omdat er één of ander protest is (heel normaal in Bolivia) zijn alle kruispunten in de stad geblokkeerd met rode linten en is het onmogelijk om een taxi te nemen.

De wandeling (10 blokken stijl naar beneden, die we dus gisteren naar boven hebben gelopen) blijkt een goede keuze te zijn. Precies op het moment dat we het tankstation voorbij lopen en bij de bus-kantoorjes willen gaan vragen of er echt geen mogelijkheid is om vanaf hier naar Sucre te komen, komt er een klein wit busje van Japanse makelij voordraaien. Het mannetje in de open schuifdeur roept ‘Sucre Sucre Sucre’ en hoewel Renee wat terughoudend is, gaat Stefan graag op zijn aanbod in. Immers kan een ritje achterin een klein personenbusje niet veel slechter zijn dan de normale bussen in Bolivia. Bovendien vertrekken dit soort ‘collectivos’ als ze vol zijn. Dus we hoeven ook geen uren te wachten tot de grote bus vertrekt. Sterker nog, binnen 5 minuten zijn we samen met 8 andere passagiers onderweg naar Sucre!